Kort geding vonnis: geen beroep mogelijk op bestaande rechten met verwijzing naar Didam-arrest

05-03-2022

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft op 28 januari 2022 in kort geding een vonnis gewezen, waarin verwezen werd naar het Didam-arrest van 26 november 2021. De rechter oordeelde in dit vonnis dat de in 2016 gemaakte afspraken niet geldend konden worden gemaakt omdat deze zouden leiden tot strijd met hetgeen in het Didam-arrest staat. Hierbij wel de kanttekening dat de specifieke omstandigheden van dit geval maken dat de rechter tot dit oordeel is gekomen.

In rechtsoverweging 4.27 werd het volgende geoordeeld: Het Gerecht is van voorshands oordeel dat (een minister van VROMI van) het Land bij het nemen van de beslissing aan wie en onder welke voorwaarden schaarse overheidsgronden in erfpacht wordt uitgegeven de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen. Dat betekent onder meer dat het gelijkheidsbeginsel in acht moet worden genomen en dat niet willekeurig mag worden gehandeld. Burgers van Sint Maarten moet gelijke kansen worden geboden om een erfpachtrecht te verwerven en dat mag niet afhankelijk zijn van de toevallige omstandigheid wie op enig moment het ambt van minister van VROMI van het Land vervult. Elke burger moet mee kunnen dingen naar de verwerving van deze registergoederen als meerdere gegadigden zijn aan te wijzen. Het is dus de plicht (van de minister van VROMI) van het Land om met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria op te stellen aan de hand waarvan een gegadigde wordt geselecteerd voor de verwerving van een erfpachtrecht. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk te zijn. Aan dit beleid dient ook publiciteit te worden gegeven. De plicht van de minister van VROMI van het Land om bij het nemen van zijn beslissingen transparant te handelen is essentieel. (De minister van VROMI van) het Land dient op grond van het gelijkheidsbeginsel teneinde gelijke kansen voor burgers te realiseren een passende mate van openbaarheid te verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de erfpachtrechten, de selectieprocedure, het tijdsschema en ook de toe te passen selectiecriteria. (De minister van VROMI van) het Land moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen. Wanneer bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts een serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de vestiging van het erfpachtrecht kan van het voorgaande worden afgeweken. In zo’n geval dient de minister van VROMI van het Land zijn voornemen tot uitgifte tijdig voorafgaand aan zijn besluit op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij hij dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts een serieuze gegadigde in aanmerking komt.

In rechtsoverweging 4.28 staan de omstandigheden die hebben meegespeeld in het oordeel van het Gerecht: Het Gerecht is ermee bekend dat opeenvolgende ministers van VROMI van het Land domeingronden zonder enig hieraan ten grondslag liggend gepubliceerd beleid uitgeven, althans (hebben) willen uitgeven. Het Gerecht kan zich niet aan de indruk onttrekken dat opeenvolgende ministers van VROMI van het Land hun discretionaire bevoegdheid om domeingronden van het Land in erfpacht uit te geven optimaal uitponden. Ambtelijke notities die ter behartiging van het algemeen belang worden opgesteld worden ongemotiveerd terzijde geschoven. De reden hiervan laat zich raden, maar dat zal in het bijzonder samenhangen met ministeriële inbreuken op de openbare orde en goede zeden. Deze inbreuken moeten dan regelmatig met het door het GHvJ geïntroduceerd ‘afscheidsbeleid’ en door het Gerecht geïntroduceerd ‘welkomstbeleid’ worden hersteld, zodat het Land niet aan deze (kostbare) rechtshandelingen wordt gebonden.

Verder staat in rechtsoverweging 4.31 het volgende: Voor de beslissing in deze aan het Gerecht voorgelegde zaak betekent dit dat de primaire vordering niet kan worden toegewezen. Hoewel een in 2016 aangegane verbintenis van het Land om aan eisers percelen grond in het gebied ‘Over the Bank’ in erfpacht uit te geven voorshands kan worden aangenomen, zal zulks met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid leiden tot schending van genoemde beginselen van behoorlijk bestuur. Van het Land mag niet worden verlangd om in strijd met deze beginselen te handelen (vergelijk artikel 3:14 BW).